Elia
Het mooiste verhaal uit de Bijbel vind ik het verhaal van Elia op de Horeb (1 Koningen 19). Misschien wel omdat ik in mezelf wel eens iets van Elia in de woestijn heb herkend. Elia, aan het eind van zijn latijn, door al zijn reserves heen. Het enige wat hij kan doen is teruggaan. Terug naar het moment dat hij nog wel sterk was, naar de mens die hij was. Daarom gaat hij naar de berg Horeb. Daar moet hij zichzelf toch weer terugvinden als profeet, als man Gods? Elia lijkt de goede keuze te hebben gemaakt. Gevoed en gelaafd wordt hij door een engel die hem brood en water brengt. ‘Het komt wel goed met mij’, moet Elia gedacht hebben. ‘Ik ben mijn kracht, mijn geloof nog niet helemaal kwijt. Langzaam word ik weer opgeladen’.
Maar het verhaal gaat verder. De profeet komt aan bij de Horeb en verbergt zich in een grot. Daar vindt een soort innerlijk gesprek plaats tussen Elia en God, als in een gebed. Hij vertelt God dat hij zijn best heeft gedaan om de Israëlieten te overtuigen, om het geloof weer serieus te nemen, om eruit te gaan leven. Hij was vol ijver om het volk te redden. Hij was erop gebrand om God te redden. Maar het is allemaal mislukt. ‘Kom naar buiten’, zegt de stem van de Heer. ‘Kom uit de grot, Elia, maar ook uit jezelf. Kom uit je teleurstelling, uit je wanhoop. En ontmoet Mij’. Want dat is wat het is: een godsontmoeting, een ontmoeting met de Heer zelf.
Eerst is er een windvlaag. Zo sterk als die ooit door Egypte woei en alle eerstgeborenen doodde om aan Israël de vrijheid te geven. In de windvlaag is de Heer niet. Dan is er een aardbeving, zo sterk als er eerder op de Horeb was, toen God Zijn volk de wet gaf. In de aardbeving was de Heer niet. Vuur is er dan. Elia zelf had vuur van de hemel afgebeden om de Ba’alpriesters eindelijk van Gods bestaan te overtuigen. Ook in het vuur was de Heer niet.
En dan wordt het stil. Er is alleen het geluid van een zachte bries. Daarin is Hij, de Heer. De Heer der heerscharen, de schepper, de beheerser van alles, is in die zachte aanraking. Hij is in de tederheid die alles in je tot stilte brengt en je heelt. Die je langzaam maar zeker begint te helen van je teleurstelling, van je wanhoop. Hij, de Heer, is in de stem die je naam noemt en vol mededogen zegt: ‘Wat doe je hier?’
En voor het eerst kan Elia naar buiten treden, ademhalen, zich openen. Niet omdat hij zichzelf weer gevonden heeft. Niet omdat hij God gevonden heeft. Maar de Heer hem gevonden heeft.
Soms lijken wij, lijkt de kerk op Elia. Wij doen zo vreselijk ons best om ons geloof waar te maken, om de kerk te redden, misschien wel om God te redden. Soms liggen we letterlijk uitgeput langs de weg. En soms hebben we nog wel energie maar weten niet meer wat we moeten doen. Maar zonder het te weten, rekenen we buiten God om. Op het cruciale moment in zijn leven ontmoet Elia niet ‘God’ maar ‘de Heer’. Dat is de God die anders is dan al die goden van andere volken. Ook anders dan wij Hem zouden bedenken. Hij is de God van de kwetsbaarheid, van de tederheid, van de liefde die volhoudt en daarom uiteindelijk alles overwint. Als wij kwetsbaar, teder, ontvankelijk voor de liefde willen zijn, kunnen we Hem ontmoeten. Kunnen we Hem vinden tussen ons in. Kunnen we Hem herkennen in de ogen van de man van Nazareth, die ons aankijkt vanaf het kruis. Want als Hij ons aankijkt, hoeven wij niet meer te zoeken. Dan zijn we zelf gevonden.
Ds. Jet Lieftink-Buijs